Op 17 januari jl. moest de Senaat zich uitspreken over de kandidatuur van Zakia Khattabi als rechter bij het Grondwettelijk Hof. Zij behaalde 38 stemmen op 59. Een meerderheid maar niet de vereiste tweederdemeerderheid. Dit zette kwaad bloed vooral in de Franstalige pers en bij Franstalige partijen. Ze beschuldigden Vlaamse partijen een essentiële instelling aldus te blokkeren. Is deze verontwaardiging wel gerechtvaardigd ?

De bijzondere wet van 6 januari 1989 bepaalt dat het Grondwettelijk Hof uit 12 rechters bestaat met een taalpariteit. In elke taalgroep zijn 3 rechters beroepsjuristen en 3 rechters gewezen parlementsleden. Ze worden allen door de Koning benoemd op voordracht van beurtelings de Kamer en de Senaat, nadat een kandidaat minstens een tweederdemeerderheid heeft gehaald.

Deze bijzondere benoemingsprocedure heeft een dubbele bedoeling: de wetgevende macht (het Parlement) betrekken in de samenstelling van een rechtscollege wiens rol het is die macht te controleren en het aldus een democratische legitimiteit te verschaffen. De tweederdemeerderheid beoogt ook slechts kandidaten te weerhouden met een brede consensus en aldus te vermijden dat een kandidaat zou voorgedragen worden door een toevallige politieke meerderheid.

Dus moet de partij die een kandidaat voorstelt ervoor zorgen dat deze wel voldoende breed gedragen wordt om een tweederdemeerderheid te behalen. In het geval Khattabi was het echter sedert geruime tijd duidelijk dat deze kandidatuur de vereiste meerderheid niet zou behalen. Het gaat hier niet over de kwaliteiten en competenties van mevrouw Khattabi maar het is een vaststelling dat zij niet in staat was voldoende senatoren te overtuigen en dat een gebrek aan consensus te verwachten was ten gevolge van de debatten die zij teweeg bracht in de media. Men had kunnen hopen dat het politiek verstand er toe zou geleid hebben een andere  kandidaat van dezelfde taalgroep en politieke strekking, die wel een tweederde-meerderheid zou behaald hebben, voor te stellen.

Misschien waren bepaalde senatoren erop uit een politieke en mediatieke slag te slaan wat uiteraard betreurend zou zijn . Wat ook sterk te betreuren valt is de publiek gevoerde campagne tegen mevrouw Khattabi eind 2019, terwijl dit debat in de Senaat en nergens anders, diende plaats te hebben. Indien er iets schandalig is, is het wel deze laag bij de grond in de pers gevoerde campagne. Dit neemt echter niet weg dat het de volstrekte bevoegdheid is van het Parlement niet blindelings een kandidatuur te aanvaarden enkel en alleen omdat die voorgedragen is door een politieke partij. Men kan het de Senaat niet verwijten deze bevoegdheid te hebben gebruikt. In de "particratie" waarin we leven zou zoiets ons moeten verheugen.

Dit betekent niet de werking van het Grondwettelijk Hof niet te verbeteren valt. Men mag zich afvragen of de pariteit tussen beroepsjuristen en gewezen parlementsleden nog verdedigbaar is daar het Hof niet alleen bevoegdheidsgeschillen tussen het federale en het gewestelijk niveau moet beslechten maar meer en meer ook geschillen over de grondrechten van de burgers. Men kan zich ook afvragen of het niet beter zou zijn dat ook de rechters gewezen parlementsleden over een degelijke juridische opleiding zouden beschikken. Men zou ook de benoemingsprocedure kunnen depolitiseren. 

Het is de wetgever die over een mogelijke wetswijzigingen hierover kan beslissen... met een tweederdemeerderheid. Tot dan is het de huidige procedure die moet gevolgd worden waarbij Kamer en Senaat bij geheime stemming en zonder enige verantwoording moeten af te leggen een kandidaat al dan niet aanvaarden. Zolang deze politieke procedure bestaat zullen uiteraard politieke overwegingen meespelen. Wie dit wenst te veranderen moet de wettelijke weg volgen beter dan zich te beklagen over het feit dat het Parlement zijn wettelijke prerogatieven gebruikt.