De impact van covid-19-pandemie op ons allen los je niet op met een soundbite over tandpasta, een containerbegrip als confederalisme of nog eens een opsplitsing van federale ministerportefeuilles, zegt Tom Zwaenepoel.

Toen ik omstreeks 11 juli het bericht las dat Vlaams minister-president Jan Jambon een pleidooi hield voor een opsplitsing van een aantal federale ministerportefeuilles tussen Vlamingen en Franstaligen, verslikte ik me toch even in mijn koffie.

We waren al gewend geraakt aan soundbites als 'twee democratieën', 'confederalisme' en, mijn persoonlijke favoriet, 'de tandpasta kan niet meer terug in de tube worden geduwd'.

Maar dit was nieuw. Nu we de vierde maand ingaan in de strijd tegen covid-19 met negen ministers van volksgezondheid, wordt gepleit om een aantal federale ministerportefeuilles op te splitsen tussen Vlamingen en Franstaligen. Dit als voorbereiding op een omvorming naar een confederale staat.

Laten we snel zaken doen: de term confederalisme, zeker uit de mond van een partij die de oprichting van een Vlaamse republiek in artikel 1 van haar statuten heeft staan, wordt hier zonder meer misbruikt als containerbegrip om separatisme door te voeren, terwijl men heel goed weet dat hier geen meerderheid voor te vinden is in dit land, ook niet binnen de Vlaamse Gemeenschap.

Confederalisme is een samenwerkingsverband tussen onafhankelijke staten, die vervolgens elk zelf beslissen wat ze samen nog willen doen, en wat niet. Zonder meer interessant wordt het als één lidstaat, Vlaanderen bijvoorbeeld, vervolgens kiest om helemaal niks meer samen te doen met de rest. Zoiets heet separatisme. Wat, volgens een postelectoraal onderzoek van Knack begin januari 2020, zelfs geen meerderheid van de N-VA en Vlaams Belang kiezers wil, laat staan een meerderheid binnen de Vlaamse Gemeenschap (16 procent).

Knusse taalbubbel

Momenteel loopt België vast. Hoewel het land officieel nog geen confederatie is, is het wel al verziekt door het confederale virus. Het gebrek aan federale partijen, die moeten opkomen voor het algemeen belang, is één van de kenmerken hiervan.

En hoewel men wel mag verwachten dat een federale minister handelt in het belang van alle Belgen, zoals ook premier Sophie Wilmès Jan Jambon van antwoord diende, blijkt dit politiek niet altijd even opportuun om die tering naar de nering te zetten. Dan is de eigen taalbubbel toch wel wat knusser. Als extra ontvangt men een electorale blanco cheque om loze beloften af te kondigen, desnoods tegen de belangen van de andere gemeenschap in, die dergelijk partijprogramma toch niet kan wegstemmen.

Als het van de N-VA afhangt, wordt in hun confederale model 25 jaar lang een solidariteitsmechanisme voorzien, als overgangsmaatregel. Hiermee wordt de solidariteit tussen mensen effectief afgeschaft, en vervangen door onderhandelde solidariteit tussen regeringen of regio's.

Ter verdediging van het ten grave dragen van de interpersoonlijke solidariteit wordt het beeld gebruikt van de luie Walen die in complete lethargie aan het barbiturateninfuus vanuit Vlaanderen blijven hangen. Maar van dat beeld blijft weinig over als men de cijfers wat grondiger bestudeert. In werkelijkheid stroomt de solidariteit van rijke naar arme gezinnen in dit land, van gezonden naar zieken, van actieven naar niet-actieven enzovoort. Het bestaan van deze transfers is het wezen zelf van de sociale zekerheid.

Uit recent onderzoek blijkt dat een rijk gezin, bestaande uit hoogopgeleiden, jaarlijks meer dan 5000 euro aan sociale zekerheid betaalt, terwijl een arbeidersgezin jaarlijks meer dan 8000 euro krijgt (André De Coster en Willem Sas, 2019). En tegenwoordig wonen heel wat van die rijkere gezinnen in het noorden van het land. Net zoals Wallonië gemiddeld een jonger publiek kent. Een publiek dat binnenkort de vergrijzing in Vlaanderen mee zal helpen bekostigen, wie weet. Demografieën veranderen, transfers dus ook. En partijen ook.

De coronapandemie slaat diepe wonden in het overheidsbudget. Bij het beantwoorden van de vraag hoe we gezondheidszorg, werkgelegenheid, infrastructuur in de toekomst gaan organiseren, zouden alle 11,5 miljoen Belgen centraal moeten staan. En niet de diverse machtsblokken en belangengroepen die te winnen hebben bij een splitsing.

Federale kieskring of kartels

Is de oplossing dus verder splitsen? Een confederatie met nog meer blokkeringsmaneuvers en trage overlegstructuren? Daar hebben we nu toch wel genoeg van gezien, toch?

Of zouden die verschillende partijen niet eens, elk met hun programmapunten, naar elke Belgische kiezer trekken, van Oostende tot in Aarlen? Dit kan via een federale kieskring, maar evengoed via kartels van partijen op federaal niveau. Dit sluit alvast beter aan bij de werkelijkheid die uit de recente studies blijkt waar ik al naar verwees. Alsook bij de vaststelling dat steeds meer partijen toenadering zoeken tot hun ideologische geestesgenoten aan de overzijde van de taalgrens. 

Werken met federale kartels of een federale kieskring getuigt verder van reële politieke moed, want dan valt die electorale blanco cheque weg die het mogelijk maakt te scoren op de kap van de andere gemeenschap.

De impact van de covid-19-pandemie op ons allen los je niet op met een soundbite over tandpasta, een containerbegrip als confederalisme of nog eens een opsplitsing van federale ministerportefeuilles. Dit is bittere ernst voor de miljoenen patiënten, zorgmedewerkers, horeca-uitbaters, bedienden, reisbegeleiders, arbeiders, technisch werklozen, vuilnisophalers, bedrijfsleiders, leerkrachten, éénoudergezinnen,... die België telt.

Zij horen centraal te staan. Niet hun moedertaal. En zeker ook niet het politiek en communautair gekibbel van de laatste maanden.