Journaliste Nicole Burette publiceerde in september 2024 een essay over wat zij als een onwettige greep van Vlaanderen beschouwt, niet alleen op de Belgische staat maar ook op de Belgische maatschappij en economie in het algemeen. Na een stand van zaken probeert ze verklaringen te formuleren en denkt ze na over de toekomst van België, en meer bepaald over de toekomst van de Franstaligen hierin. Dit boek genoot een zekere weerklank in de Franstalige pers. B Plus heeft het op zijn beurt onder de loep genomen.
Vaststellingen en gehanteerde methode
De auteur stelt in de eerste hoofdstukken van het boek vast, dat Vlaanderen sinds jaren het voortouw neemt in het Belgische huishouden. De regio put kracht uit haar demografisch overwicht en haar economische superioriteit. Zij kan daardoor haar visie opleggen aan de Franstaligen van Wallonië en Brussel, zonder noemenswaardige weerstand te ondervinden. Het volstaat echter niet dat Vlaanderen België op haar manier vorm kan geven, het profiteert ook uitermate van zijn middelen om niet alleen het staatsapparaat te koloniseren, maar ook talrijke privéorganisaties.
Ook al is het mogelijk om bepaalde stellingen van de auteur te onderschrijven, de gehanteerde méthodologie stemt soms tot nadenken. Meer dan aan een beargumenteerd geheel doen de eerste hoofdstukken eerder denken aan een emotionele hartenschreeuw dan aan een rigoureuze analyse van de situatie. Vaststellen dat de Franstaligen in België erop achteruit zijn gegaan (of zelfs gemarginaliseerd) is één zaak. De marginalisering van het Frans in bepaalde administraties (p. 27-34, waar we graag de belabberde kwaliteit van de Franse versie van de wetgeving in het Belgisch Staatsblad aan toevoegen), de investeringen van de NMBS (p. 45-46 en p. 81-84) en de moedertaal van het personeel van een beroemd restaurant in de Ardennen (p. 43) op gelijke voet behandelen, doet eerder glimlachen. Het is ook jammer dat deze hoofdstukken vol staan met onnauwkeurigheden.
De zogenaamde transferts tussen noord en zuid
Veel overtuigender is het hoofdstuk over de financiële overdrachten tussen Noord en Zuid, dat door Vlaams-nationalisten zo vaak wordt ingeroepen om hun eisen voor autonomie te rechtvaardigen. Mevrouw Burette relativeert deze overdrachten op twee manieren: historisch en actueel. Het historisch perspectief is al bekend. Tot 1960 was het Wallonië dat het Vlaamse platteland financieel ondersteunde, voordat de veroudering van het industriële weefsel de investeringen naar Vlaanderen en de openstelling naar de zee leidde. Actueler is de reflectie over de internationale waarde van de merken "België" en "Brussel", waarvan Vlaanderen vandaag graag profiteert, zelfs als dat betekent dat de Franstalige component van het land moet worden uitgewist (pp. 91-94 en pp. 111-118). Het stelt ons in staat om meer dan een nuance aan te brengen in het Vlaams-nationalistische discours over een lui Wallonië waarvoor het hardwerkende Vlaanderen het gewicht moet dragen.
De tweetaligheid
De eerste hoofdstukken van het essay zijn wat teleurstellend. De lezer zou denken dat hij of zij voor de spiegel van een Vlaams-nationalistisch pamflet staat, dat op de toon van Calimero een lange opsomming geeft van het onrecht dat Franstaligen wordt aangedaan in een land waar ze zich niet meer thuis voelen. Dit doet denken aan de "twee onderdrukte minderheden"-these van Dave Sinardet (Sinardet, D. (2007). Het samenleven van twee onderdrukte meerderheden: Vlamingen, Franstaligen en de media In G. Buelens, J. Gossens, & D. V. Reybrouck (Eds.), Waar België voor staat: een toekomstvisie (pp. 25-38). Meulenhoff/Manteau). Zo'n reeks verwijten aan de andere gemeenschap op een basis die meer emotioneel dan rationeel lijkt doet ons eigenlijk een beetje wanhopen.
Gelukkig neemt de rest van het boek een meer constructieve wending, met een analyse van de oorzaken van de marginalisering van het Frans en de Franstaligen. De eerste oorzaak waar Nicole Burette op wijst, is het gebrek aan tweetaligheid van zoveel Franstaligen. In alle federale organen is de beheersing van de twee belangrijkste nationale talen een must. B Plus, dat al lange tijd strijdt voor de verplichte Nederlandse taalplicht op scholen in Wallonië, kan zich niet anders aansluiten bij deze analyse (pp. 126-129). Interessanter zijn echter de passages in het boek die suggereren dat deze eis van tweetaligheid vaak irrelevant is en dat het passend zou zijn om te voorzien in "een minimale vertegenwoordiging" van Franstaligen in de bestuursorganen van openbare diensten en bedrijven (pp. 96-100). Dat in 2024 een journalist van de generatie van mevrouw Burette nog steeds een "recht op eentaligheid" voor Franstalige hoge ambtenaren lijkt op te eisen, is zeer verontrustend.
Voor zijn eigen deur vegen
Zeer opportuun nodigt de auteur de Franstalige en Waalse leiders uit om niet te wachten op Vlaamse dictaten om de hand in eigen boezem te steken. Het is inderdaad te gemakkelijk om de economische en politieke achterstand van de Franstalige wereld alleen te wijten aan de kwaadaardigheid van hun Vlaamse collega's. Dit nooit beslechtte debat tussen de prioriteit die aan het gewest of aan de gemeenschap moet worden gegeven, brengt de Franstaligen in een staat van politieke verlamming die niemand ten goede komt, behalve de politieke partijen die de genoemde instellingen met hun getrouwen bemannen. Institutionele obesitas en versnippering van bevoegdheden maken effectieve en coherente politieke actie onmogelijk. Het zou verkeerd zijn om de Vlamingen hiervan de schuld te geven.
Hun groeiende desinteresse in Brussel en federale kwesties brengt de Franstalige leiders ook niet in een intellectuele positie om hun legitiem standpunt te doen gelden tegenover veel beter voorbereide Vlaamse onderhandelaars. Is het niet ironisch dat het binnen de Vlaamse partijen, die vaak terecht of onterecht van nationalisme worden beschuldigd, is dat de fundamentele reflecties op federaal niveau worden uitgevoerd, terwijl de Franstalige partijen, zogenaamd gehecht aan België, zich daar niets van lijken aan te trekken? Is het niet onaannemelijk dat Franstalige universiteiten het nog steeds niet essentieel vinden om tweetalig te zijn en zich met het grondwettelijk recht te bezighouden (p. 145)?
Vooruitzichten
Het boek eindigt met verschillende vooruitzichten voor de toekomst van België en de plaats van de Franstaligen daarin. Van de aanbevelingen die Nicole Burette deed aan de Franstalige leiders, verdienen er twee vooral de steun van B Plus: investeer meer in het leren van Nederlands en stap af van de positie van de Franstalige "die niets vraagt".
Het is niet geloofwaardig om te verkondigen dat je gehecht bent aan België als je je niet inspant om de taal van de meerderheid van je medeburgers te leren. Zolang Franstaligen het Nederlands niet beter beheersen, worden ze uitgesloten van de functies die in België tellen. Erger nog, hun incoherentie zal argumenten opleveren voor degenen in Vlaanderen die willen dat dit land verdwijnt.
België heeft nood aan hervormingen. De huidige institutionele architectuur is noch doeltreffend, noch efficiënt. De Brusselse instellingen moeten worden gerationaliseerd en het heeft geen zin om de huidige problemen, die steeds schrijnender worden, te ontkennen. Het federalisme moet worden verbeterd: er moet een federale kieskring en een hiërarchie van normen worden vastgesteld. We moeten durven praten over de verdeling van bevoegdheden, ook herfederalisering eisen waar dat nodig is. Maar dat vergt de intellectuele moed om de problemen onder ogen te zien en na te denken over constructieve oplossingen: niet tegen de Vlamingen, maar voor België. B Plus-activisten die de moeite nemen om het proza van Nicole Burette te lezen, zullen in dit verband vernemen dat minstens één Franstalige partijvoorzitter tegelijkertijd voorstander is van verplichte lessen Nederlands in het onderwijs, een hiërarchie van normen, herfederaliseringen en intra-Franstalige institutionele rationalisaties.
N. Burette, Voor het Nederlands, druk één. Pour le français, tapez deux…, Couleurs Livres, Mons, 2024.