Op 9 juni 2024 verkiezen we een nieuw Europees, regionaal en Belgisch parlement. Enkel de regionale verkiezingen zijn die naam echter waardig. Want in wezen zijn zowel de Europese, als de Belgische parlementsverkiezingen eigenlijk niet veel meer dan verkapte nationale, respectievelijk regionale verkiezingen.
We kiezen namelijk op elk van de drie niveaus telkens voor dezelfde partijen. En die laatsten beperken zich in de regel zelf tot het eigen territorium, wat er voor ons land op neerkomt dat ze zich in principe enkel aanbieden ten overstaan van ofwel de Vlaamse, ofwel Franstalige kiezer.
Zo ontstaat een belangrijk democratisch deficit. Immers, de kandidaten die meedingen naar een zetel in de federale Kamer van Volksvertegenwoordigers of in het Europees parlement, hebben in principe toch een roeping om deel te nemen aan het beleid op deze bestuursniveaus. Als ze daarin slagen, zullen ze deel uitmaken van het Belgisch, respectievelijk Europees centrum van de macht en van daaruit beleid uittekenen of mee sturen dat niet alleen het dagelijks leven van de burgers van hun eigen taalgroep, respectievelijk natie beïnvloedt, maar van álle Belgen, respectievelijk Europeanen.
Zowel het Belgische, als het Europese bestuursniveau zijn en blijven tot op vandaag zeer belangrijk. Tot spijt van wie het benijdt, beschikt het federale België over heel wat bevoegdheden waar we als burgers rechtstreeks mee te maken krijgen, gaande van bijvoorbeeld sociale zekerheid en arbeidsrecht, over fiscaliteit, tot politie, defensie en justitie. Anderzijds vloeit meer dan drievierden van de nieuwe Belgische en deelstatelijke wetgeving voort uit de omzetting regels die op Europees niveau goedgekeurd werden. Het Belgisch niveau is weliswaar fors afgeslankt door niet minder dan zes staatshervormingen sinds 1970. Het Europese niveau daarentegen is doorheen alle crisissen die we de laatste jaren te verwerken kregen, steeds sterker geworden. Er is een Europese Unie vóór en een Europese Unie ná de economische en financiële crisis, de vluchtelingencrisis, de energiecrisis, de Covid-19 pandemie en de invasie van Rusland in Oekraïne.
Nochtans zijn er meer en meer Euro-sceptische stemmen en partijen die opgang maken, al dan niet ingegeven door een nationalistische reflex waardoor men uit principe niet graag macht afstaat aan een hoger, supranationaal niveau. Sommige nationale politici wijzen daarenboven, dikwijls voor louter binnenlandse politieke doeleinden, graag Europa met de vinger als ze onpopulaire maatregelen moeten nemen. Terwijl zij, of hun politieke geestesgenoten, de onderliggende Europese wetgeving dikwijls zelf mee tot stand brachten. Soms met als gevolg, zoals we zagen deze regeerperiode, dat die Europese wetgeving publiekelijk werd afgevallen of in allerijl nog moest worden gecorrigeerd. De afwezigheid van échte Europese media en pan-Europese lijsten die naam waardig werkt dit allemaal in de hand. De burger voelt zich minder betrokken bij het beleid en heeft er ook daadwerkelijk minder zicht en controle op. Wil Europa zich politiek staande houden op lange termijn, dan is dit nefast.
België vertoont grotendeels dezelfde gebreken. Alle kranten en audiovisuele media zijn gesplitst op taalbasis. Hetzelfde geldt voor bijna alle Belgische politieke partijen en er zijn geen taalgrensoverschrijdende kiesomschrijvingen.
Nochtans blijkt uit opinieonderzoek dat er vanuit de bevolking een grote steun is en blijft, zowel voor het Belgische, als voor het Europese project. Men zou kunnen zeggen dat de bevolking gemiddeld Belgischer en Europeser is dan haar politici en dan de instellingen. Of, om het met de woorden van prof. Grondwettelijk recht Patricia Popelier (UA) te zeggen: er is momenteel een grotere sociale cohesie dan een institutionele.
Om daar iets aan te doen, is het logisch dat we in de eerste plaats naar de politici zelf kijken. Er is bijvoorbeeld geen enkele wet die partijen verbiedt om ook aan de overzijde van de taalgrens op te komen. De PVDA-PTB, en nu ook de N-VA, en bij vorige verkiezingen zelfs het Vlaams Belang, bewijzen dat. In mijn ogen plegen politici in zekere zin vaandelvlucht wanneer ze zich presenteren met een programma om op Belgisch of Europees niveau beleid te voeren, maar dat anderzijds enkel onder de eigen kerktoren gaan verdedigen en uitleggen ten overstaan van de kiezer.
Wordt het geen tijd dat wij, en daarmee bedoel ik zowel de burgers, als de politieke journalisten, de politici daar meer op zouden aanspreken, in plaats van zich tevreden te stellen met de bestaande, enigszins vastgeroeste denkkaders?