Als de Vivaldi-coalitie met paars-groen en CD&V werkelijkheid wordt, dan heeft die geen meerderheid aan Vlaamse kant. Maar daarom is ze nog niet ondemocratisch.

Is een Vivaldi-coalitie, bestaande uit de liberale, groene, socialistische families en CD&V,  ondemocratisch bij gebreke van meerderheid aan Vlaamse kant?  Die vraag rolde de voorbije dagen en weken regelmatig over de tongen, nu men eindelijk tot een doorbraak in de formatie lijkt te zijn gekomen.

Politoloog Bart Maddens spreekt nu al, zonder het eigenlijke regeerakkoord of het gevoerde beleid af te wachten, van een door Franstaligen gedomineerde regeringscoalitie die geen weerspiegeling zou zijn van het verkiezingsresultaat in Vlaanderen. Hij probeert de partijen die hierin mee zouden stappen een schuldgevoel aan te praten en gaat zelfs zover te schrijven dat hij niet graag in de schoenen van de toekomstige historici zou staan die hiervoor een steekhoudende verklaring zullen moeten vinden (VRT NWS, 4 september 2020).

Daarnaast klaagt N-VA-voorzitter Bart De Wever erover dat het ongezien is dat in een democratie de twee grootste partijen aan de kant geschoven worden (De Zevende Dag, 6 september 2020), waarmee hij dan doelt op N-VA en Vlaams Belang.

Laat ons allereerst de zaken herleiden tot hun ware proporties. De Vivaldi-coalitie die nu in de steigers staat, vertegenwoordigt +/- 48% van de Vlaamse stemmen, zoals Egbert Lachaert onderstreepte op zijn laatste persconferentie. In zetels uitgedrukt, gaat het om 42 van de 89 Vlaamse zetels in de Kamer. Die veelbesproken Vlaamse “minderheid” blijkt dus bij nader inzien op een haar na een meerderheid te zijn.

Bovendien heeft een Vivaldi-coalitie in elke Vlaamse provincie een meerderheid, behalve in Antwerpen. Dit zijn zaken die het belang van het gedurende maanden zo verfoeide gebrek aan Vlaamse meerderheid toch sterk nuanceren. Helaas lieten journalisten de afgelopen maanden politici te dikwijls hun beklag doen over het gebrek aan Vlaamse meerderheid, zonder hen hiermee te confronteren.

Vraag is of de bevolking hier echt wakker van ligt. Gaat het niet vooral om de inhoud van het uiteindelijke regeerakkoord en de manier waarop dat uitgevoerd zal worden? En is het wel verantwoord om, op een ogenblik waarop we de grootste crisis sinds de Tweede Wereldoorlog beleven, dit gegeven ook nu nog, na bijna anderhalf jaar sinds de verkiezingen, de coalitievorming te laten tegenhouden? CD&V, Open VLD, SP.A en Groen vinden nu alvast in koor van niet. 

Politieke spelletjes

Daarenboven is de eis om een federale regering een meerderheid in elke taalgroep te laten hebben puur politiek van aard. Het lijkt er sterk op dat de partijen en opiniemakers die vandaag het langst en het hardst blijven klagen over het gebrek aan Vlaamse meerderheid, vooral diegenen zijn die plezier scheppen in het aanslepen van de formatie en die het federale niveau zelfs liever zouden zien verdwijnen. Bart Maddens inbegrepen. Letterlijk alle argumenten om de vorming van een federale regering tegen te houden worden dan van stal gehaald.

Het is ons in datzelfde verband ook bekend dat N-VA vorige week nog burgemeesters van CD&V-signatuur heeft afgedreigd om zich vooral tégen een VIVALDI-coalitie uit te spreken, op het gevaar af dat er anders wel eens problemen zouden komen met de coalities op lokaal niveau. Dat Jan Jambon de herbevestiging van het Vlaams regeerakkoord zou vragen aan Open VLD en CD&V als VIVALDI er komt, dient al evenzeer als een dreigement te worden gelezen. Blijkbaar is het loutere gegeven dat een federale regering zou gevormd worden voor N-VA dus al een probleem. Eigenlijk is dat logisch, want N-VA is tot nader order een separatistische partij. 

Akkoord dat het, politiek gezien, aan te bevelen kan zijn om over een zo groot mogelijke steun in elke taalgroep te genieten. Om diezelfde reden is CD&V nu veel meer nodig om VIVALDI tot leven te wekken dan Bart Maddens doet uitschijnen. Dat geldt zeker wanneer men, zoals nu, maatregelen zal moeten nemen zoals nooit tevoren om de sociaaleconomische gevolgen van de pandemie op lange termijn het hoofd te bieden.

Maar het zorgen voor een meerderheid in elke taalgroep is alleszins enkel een inspanningsverbintenis. En de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de partijen daar in casu toch ruim aan tegemoet zijn gekomen. Inderdaad, vastgesteld moet worden dat heel wat partijvoorzitters zich de afgelopen maanden letterlijk en figuurlijk de ziel uit het lijf gelopen hebben om een coalitie met N-VA én PS tot stand te brengen.

Weinig diplomatisch

Echter is het meer dan eens Bart De Wever zelf geweest die daar een stokje voor lijkt te hebben gestoken door de ene of andere uithaal aan het adres van één of meer andere partijvoorzitters, waarvan hij toch moet geweten hebben dat dat niet op applaus zou onthaald worden. Het is desondanks niet eerder dan vorige week dat CD&V zich als laatste Vlaamse partij finaal dan toch bereid verklaarde om onderhandelingen te starten zonder N-VA.

Niet te vergeten daarbij is dat N-VA toch niet bepaald het aura van betrouwbare federale regeringspartner draagt, rekening houdend met de wijze waarop ze de regering Michel I liet struikelen over het VN-Migratiepact. Op papier was dat nochtans haar droomcoalitie, eerder rechts qua samenstelling en beleid én zonder aartsvijand PS.  

Tegenstanders van VIVALDI hebben de mond vol over het signaal van de Vlaamse kiezer. Een dergelijke coalitie zou daar haaks op staan.  Nu mag het duidelijk zijn dat hét signaal van de kiezer niet bestaat. En bovendien vergeet men dan al te gemakkelijk dat geen enkele partij bij de verkiezingen van 26 mei 2019 zo zwaar verloren heeft als de N-VA. Zij verloor op een haar na 300.000 kiezers, hetzij 8 zetels.  

Hoe dan ook, puur wettelijk gezien is de eis inzake een meerderheid in elke taalgroep nergens op gebaseerd. Artikel 42 van de Grondwet bepaalt daarentegen uitdrukkelijk dat de parlementsleden de ganse Natie vertegenwoordigen en niet enkel degenen die hen verkozen hebben. Zij worden dus geacht op te komen voor het belang van alle Belgen, en niet enkel het belang van de taalgroep waartoe zij behoren. Dit onverminderd de in de Grondwet ingeschreven mechanismen die (bijzondere) meerderheden per taalgroep vereisen voor bepaalde aangelegenheden.

Los daarvan is de federale regering krachtens de Grondwet in elk geval paritair samengesteld. Krachtens artikel 99 van de Grondwet bestaat de federale Ministerraad ten hoogste uit 15 leden. De Eerste Minister eventueel uitgezonderd, telt de Ministerraad evenveel Nederlandstalige als Franstalige ministers. 

Vlamingen en Franstaligen toch niet zo verschillend

Eisen dat federale regeringen te allen tijde een meerderheid in elke taalgroep hebben, gaat aan deze principes voorbij. Dit is in feite een confederale redenering. Het komt erop neer dat men het bestaan van een federale volkswil en van het bestaan van een Belgische publieke opinie totaal negeert.  

Sommige partijen en opiniemakers, onder wie Bart Maddens, lijken deze eis tot in het extreme toe te blijven doortrekken, in het bijzonder ten aanzien van de VIVALDI-coalitie. Zij lijken ervan uit te gaan dat een Vlaming zich per definitie niet vertegenwoordigd zou kunnen weten door een Franstalig politicus, of omgekeerd. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dat niet met de realiteit overeenstemt, alle verschillen en vermeende verschillen tussen Vlamingen en Walen ten spijt. 

Bovendien verhindert het gegeven dat politici, dikwijls voornamelijk om puur partijpolitieke redenen, soms moeilijk tot compromissen kunnen komen, niet dat de kiezers in het noorden en het zuiden van ons land dikwijls in grote lijnen hetzelfde denken. Dat de opinie van Vlamingen en Walen over de meeste thema’s veel dichter bij elkaar ligt dan de verschillende verkiezingsuitslagen zouden doen vermoeden, bleek onlangs nog uit onderzoek van 5 universiteiten (VRT NWS, 5 juni 2019).   

Als men meent dat de parlementsleden in de praktijk, al het voorgaande ten spijt, toch louter de eigen taalgroep vertegenwoordigen en te weinig oog hebben voor wat aan de andere kant van de taalgrens leeft, dan dient de discussie te worden geopend over hoe dat verholpen kan worden. De idee van de federale kieskring duikt dan opnieuw op.

Alternatief kan men erover nadenken om partijen aan te sporen om in kieskringen in meerdere taalgroepen op te komen, dan wel om de creatie van federale politieke partijen aan te moedigen. Dat laatste is gezien de terugkeer van de politieke families vandaag misschien ook wel realistischer dan pakweg 10 of 20 jaar geleden. Hoe dan ook, in een échte volwassen federale staat moet het kunnen dat federale partijen bestaan naast partijen die zich enkel richten tot de eigen taalgemeenschap. Sterker nog, het gebrek daaraan in België is atypisch en kan aanleiding geven tot een democratisch deficit dat dient opgelost te worden, tenminste als men België een duurzame toekomst wil geven.