Op het gebied van de arbeidsmarkt werden ter gelegenheid van de 6de staatshervorming belangrijke bijkomende stappen gezet in de richting van defederalisering. Sommige bevoegdheden werden aan de gemeenschappen toegewezen, andere aan de gewesten. Toch gaan er stemmen op om hierin ter gelegenheid van een volgende staatshervorming nog verder te gaan. Maar gaat dat echter verder dan politieke slogans? En levert ons dat echt wel een meer robuuste en weerbare arbeidsmarkt op? Zal het ons helpen om de door de federale regering vertolkte ambitie van een werkzaamheidsgraad van 80% te bereiken?

Goede definities

Alles begint met goede definities. Wat wij hier verstaan onder “arbeidsmarkt” sluit heel wat verschillende zaken in. Het gaat dan niet alleen om het eigenlijke arbeidsmarktbeleid, maar ook over het arbeidsrecht, en zelfs over de werkloosheid. Het arbeidsmarktbeleid staat voor het institutioneel stelsel waarbinnen vraag en aanbod elkaar ontmoeten, buiten de individuele relatie tussen werkgever en werknemer, en ook buiten de sociale zekerheid. Het arbeidsrecht van zijn kant omvat zowel het arbeidsovereenkomstenrecht (regels voor het sluiten en beëindigen van individuele arbeidsovereenkomsten), als de arbeidsreglementering (bvb. arbeidsduurwetgeving, reglementering rond welzijn en veiligheid op het werk), de regels inzake collectief overleg en dus CAO’s, de regels rond de bescherming van het loon, het arbeidsmarktrecht (dit regelt de eigenlijke toegang tot de arbeidsmarkt), en het sociaal handhavingsrecht (vervolging en bestraffing van inbreuken). Inzake werkloosheid denken we natuurlijk aan het regelgevend kader rond het recht op werkloosheidsuitkeringen, alsook aan de controle van de werklozen op hun beschikbaarheid voor het aanvaarden van een passende dienstbetrekking en de sancties die in dat verband getroffen kunnen worden (bvb.: schorsing, uitsluiting, terugvordering).

De roep om verder te defederaliseren is echter niet steeds even groot en concentreert zich vooral op het arbeidsmarktbeleid.

6e staatshervorming

Bij de 6de staatshervorming werden inzake arbeidsmarkt onder meer reeds bijkomend overgeheveld naar de deelgebieden: het doelgroepenbeleid en het recht op verminderingen toe te staan op de sociale bijdragen, het stelsel van de dienstencheques, het betaald educatief verlof, het systeem van de Plaatselijke Werkgelegenheidsagentschappen, de toegang tot de arbeidsmarkt voor de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, de organisatie van het outplacement, het Ervaringsfonds, de sociale economie en de globale projecten startbanen, de controle van actieve en passieve beschikbaarheid van werklozen.

De grootste kritiek die voorstanders van een verdere defederalisering vandaag hebben, is dat de splitsing meestal maar gedeeltelijk werd doorgevoerd. Een deel van de bevoegdheden bleef achter op federaal niveau. Zo is er inzake activering de veel gehoorde kritiek dat de normatieve bevoegdheid om in te vullen wat precies een “passende dienstbetrekking” is waarvoor een werkloze zich beschikbaar zou moeten stellen, niet mee overgeheveld werd. De gewesten kunnen dus enkel binnen het federaal kader opereren, terwijl er naar verluidt wel verschillende ideeën bestaan over hoe dit zou moeten worden ingevuld. Ook de bevoegdheid om te bepalen welke sancties men aan een werkloze kan opleggen en wanneer is federaal gebleven.

De veel gehoorde roep naar meer homogene bevoegdheidspakketten steekt hier terug de kop op. Maar eigenlijk is dat een wat bedekte term voor een pleidooi om vooral nog veel verder te gaan in de splitsingslogica. Tot hiertoe is er niet één staatshervorming geweest die de roep naar meer homogenisering heeft vertaald in de herfederalisering van deze of gene bevoegdheid.

Is nog méér splitsen altijd wel zo verstandig?

Dit terwijl er vaak zeer goede redenen zijn om zich de vraag te stellen of nog méér splitsen wel altijd de beste oplossing is. Neem nu de notie “passende dienstbetrekking”. Wallonië vertrouwt door de band genomen meer op eerder linkse recepten dan Vlaanderen. Als Vlaanderen hierin, als enige gewest, strikter zou worden en Wallonië net soepeler, zal Vlaanderen dan niet in eigen vlees gesneden hebben? Dit is zowat hetzelfde als het beperken van de werkloosheid in de tijd. Geef de gewesten daartoe de bevoegdheid en stel dan vast dat Vlaanderen het enige gewest is dat dat ook effectief doet. Dan zal je toch al snel de kritiek horen dat de Walen nog méér op de kosten van de Vlamingen zullen leven? Daarom juist staat het in de sterren geschreven dat, van zodra je de gewesten de autonomie geeft om de notie “passende dienstbetrekking” verschillend in te vullen, en ze op de koop toe zelf laat bepalen welke sancties wanneer aan een werkloze kunnen worden opgelegd, het volgende pleidooi zal zijn om ook de federale financiering van de werkloosheid te splitsen. En dat laatste willen tot nader order enkel de meer radicale nationalisten. De gematigden moeten echter opletten dat ze niet in een fuik zwemmen om op zeker ogenblik vast te stellen dat er geen weg terug is.

Toegenomen complexiteit

Een andere kritiek is dat de 6e staatshervorming de zaken nog véél complexer maakte. Dat klopt zeker. En het is de vraag wie daarmee gediend is. De burger wil vooral een beleid. Hij wil één aanspreekpunt waar hij met zijn zorgen terechtkan en dat zal hem doorgaans worst wezen welke vlag daarbij hoort. Dat geldt ook voor de werkgevers. Laat ons niet vergeten dat er enkel en alleen al in de privésector zo’n 40% multiregionale ondernemingen zijn. Die zitten heus niet te wachten op een regionaal verschillend arbeidsrecht, om maar iets te zeggen.

De nood aan eenvoud en efficiëntie wringt met de vaststelling dat splitsingen er dikwijls net toe leiden dat men bij meerdere overheden moet gaan aankloppen voor iets dat voordien aan één loket geregeld kon worden. Wie tijdskrediet opneemt kan gebruik maken van een federale uitkering, alsook van een Vlaamse aanmoedigingspremie, die apart en elders aangevraagd moet worden. Een onderneming kan in het kader van het geregionaliseerde doelgroepenbeleid, soms vanuit meerdere gewesten rekenen op een vermindering van sociale bijdragen. En soms werkt het beleid van de gewesten elkaar onderling zelfs tegen, in het bijzonder op dit vlak.

Splitsing geen garantie op succes

Als het federaal beleid geblokkeerd zit, kan splitsing een uitweg zijn. Maar de prijs die men ervoor betaalt, is heel dikwijls vooral een ontdubbeling van de administraties en een toegenomen complexiteit, waar zeker niet altijd een beter beleid tegenover staat. Voor dat laatste bestaat geen enkele garantie. Zo was de eerste kritiek die Vlaams Minister Hilde Crevits (CD&V) te horen kreeg toen ze recent nog eens een lans brak voor een verdere regionalisering van het arbeidsmarktbeleid, dat de VDAB, die inzake activering en bestraffing van werklozen toch al een tiental jaren bevoegd is, zelf ondermaats presteert.

En, zoals bijvoorbeeld ook de voorzitter van de FOD WASO stelde in de Werkgroep Institutionele zaken over de arbeidsmarkt in het Vlaams Parlement, we moeten ook opletten dat we de problemen met detachering die we zien op Europees niveau niet importeren op nationaal niveau. Want inderdaad, als we niet opletten, komen we na een 7e staatshervorming terecht in een toestand waarin een werknemer van een Waals bedrijf in Vlaanderen aan andere voorwaarden kan worden tewerkgesteld dan een Poolse gedetacheerde die door een Brussels uitzendkantoor tewerkgesteld wordt in datzelfde Vlaanderen.

Zelf schreef ik enkele jaren geleden een boek over de problemen bij internationale tewerkstelling van werknemers in Europa. Het boek behandelde enkel aspecten van het arbeidsrecht en het socialezekerheidsrecht en bedroeg al zo’n 250 pagina’s. Bij een volgende actualisering komt daar met gemak nog eens 50% bij. Ik kan maar weinig overtuigende argumenten bedenken die zouden toelaten om dergelijke complexiteit binnen ons eigen land tot stand te brengen.

Meer baat bij federaal beleid en compromisbereidheid

Natuurlijk, opdat het federaal beleid niet geblokkeerd zou geraken en we de nadelen van verdere regionalisering zouden kunnen vermijden, is wel een grote compromisbereidheid nodig. Zowel van Franstalige, als van Vlaamse zijde. De prijs voor het gebrek daaraan is potentieel immers erg hoog. Maar als de partijen aan weerszijden van de taalgrens over hun eigen schaduw heen zouden durven stappen, dan is dit te vermijden. En dat is wat men zou mogen verwachten van elke partij die bereid is om op federaal niveau verantwoordelijkheid op te nemen: namelijk dat zij een project heeft voor gans België en zich niet blindstaart op enkel de belangen van de eigen regio.