Het is algemeen geweten dat in ons land werken niet echt oplevert. Waarom zouden anders, terwijl werkgevers schreeuwen om arbeidskrachten, er nog steeds 300 000 uitkeringsgerechtigde werklozen zijn? Om het verschil tussen de verdiensten van zij die werken en zij die niet werken te vergroten, moeten dus de nodige maatregelen worden genomen, zowel voor de werkers als voor de niet-werkers.

Facts en figures

Om de sociale zekerheid en de pensioenen betaalbaar te maken, stelt Europa, en in haar kielzog België, dat een participatiegraad (mensen tussen de 18 en 65 jaar die aan het werk zijn) van 80 procent moet worden nagestreefd. In Vlaanderen bedraagt vandaag 76,7% en is het einddoel dus in zicht. In Wallonië en Brussel bedraagt deze slechts 65%. Om in de drie gewesten naar de 80% te komen dienen bijkomend 110 000 inactieve Vlamingen de weg naar de arbeidsmarkt vinden, 120 000 Brusselaars en 320 000 Walen. Alles samen dus 550 000 inactieven die moeten geduwd worden richting arbeidsmarkt. De enige manier om dat te doen is ervoor te zorgen dat werken loont en niet-werken niet loont.

Werken loont helemaal niet

De te activeren inactieven bestaan hoofdzakelijk uit werklozen en uit lange termijn zieken. Deze tweede categorie is al omvangrijker dan de eerste. De werkloosheid bedraagt in Vlaanderen 3,2%. Dit is wat Keynes frictionele werkloosheid noemt. Dit betekent mensen die tijdelijk niet werken want veranderen van loopbaan of in opleiding zijn. Keynes noemt dat de facto volledige tewerkstelling. In Vlaanderen zijn er dus weinig resterende beschikbare arbeidskrachten. De participatiegraad van 80% kan enkel behaald worden door binnen de groep van lange termijn zieken, zijnde degene met hoofdzakelijk psychische kwalen zoals burn-out of bore-out, mensen te her-motiveren richting arbeidsmarkt; een niet-gemakkelijke klus.

In Wallonië bedraagt de werkloosheid nog steeds 8,4% en in Brussel zelfs 11,5%. Daar zit dus nog een onontgonnen potentieel van inzetbare arbeidskrachten. Is ze beter betalen een oplossing. Niet écht, want vandaag al liggen de lonen het hoogst in Brussels. De mediaan is het inkomensniveau waarbij de helft van de bevolking meer verdient, de helft minder. Het mediaanloon is in België 3550 euro bruto. In Vlaanderen is dat 3300, in Wallonië 3030 en in Brussel 3650 (cijfers 2023).

Dergelijke medianen moeten natuurlijk met de hoogste omzichtigheid worden geïnterpreteerd. In Brussel bijvoorbeeld is de mediaan voor bedienden 4220 euro, het hoogste van het land, terwijl die voor arbeiders 2767 euro bedraagt, het laagste van het land. Maar het grootste probleem is dat van die mediaan van 3550 slechts 2180 euro netto overblijft. Dus zelfs wie de mediaan verdient kijkt dus aan tegen een gemiddelde belastingvoet van bijna 40% (exact 38,6%). Dat is toch niet motiverend. Ter illustratie, in Frankrijk bedraagt het marginaal belastingtarief voor de schijf tot 26 000 euro inkomen per jaar 11%; in België 40%. Neem Frankrijk hier maar als benchmark voor België.

Niet-werken loont

Terwijl de werkenden worden uitgeperst als citroenen (de OESO noemt hen de squeezed Belgian middle-classe) worden werklozen beschermd. Deze bescherming is noodzakelijk maar geldt enkel voor wie tijdelijk geen werk vindt. In geen enkel land ter wereld kan men levenslang werkloos zijn. Het begint reeds na het einde van de studies. Na 310 dagen, zondagen niet inbegrepen, wachten bekomt de jongere, zonder ooit gewerkt te hebben een inschakelingsuitkering. Ter illustratie: een alleenstaande zonder gezinslast ontvangt 1214 euro; een samenwonende met gezinslast 1607 euro. Voor wie reeds gewerkt heeft, bedraagt de werkloosheid 65% van het loon de eerste zes maand om daarna degressief te dalen (vb 60% vanaf zes maanden). Een samenwonende met gezinslast krijgt minimum 1570 en maximum 2080 euro werkloosheidsuitkering. Dat minimum is gegarandeerd onbeperkt in de tijd. Het maximum is degressief. Alleenwonenden vallen, ook onbeperkt in de tijd, op 1270 euro. Of zoals het IMF schrijft in haar rapport: “Langdurig werkloos zijn ben je best in België”. In Franrijk val je immers vlug op 30% (in België nooit lager dan 50%), voor maximaal 2 jaar en in Nederland verliezen werklozen hun uitkering na 164 weken.

De kloof tussen werken en niet-werken vergroten

De in de tijd onbeperkte bescherming van de werklozen en het overbelasten van de werkenden, zorgt ervoor dat werkenden aan de lage loonladder helemaal niet gemotiveerd zijn om werk te zoeken of om zich in te zetten om meer te verdienen en het strikte minimum gaan doen. Menselijk, al te menselijk, zoals Nietzsche het stelt. De kloof dichten doe je door niet-werken minder aantrekkelijk te maken en door een substantiële lastenverlaging door te voeren vooral op de lagere lonen. Laat Frankrijk hier model zijn. Eenmaal dit gerealiseerd zullen Brusselaars en Walen naar Vlaanderen nog meer afzakken om menswaardige nettolonen te bekomen.

Interregionale mobiliteit

De samenwerking van de arbeidsbemiddelingsdiensten van het land kan hen daarbij oriënteren. Nee de Waal is niet lui en onwillig om in Vlaanderen te werken. Reeds nu werken 60 000 Walen in Vlaanderen; tegenover 35 000 Vlamingen in Wallonië. Uit een studie (Kennisplatform werk en sociale economie, 2023) bij Waalse werklozen blijkt dat één op twee bereid is in Vlaanderen te werken; omgerekend gaat het dus om 105 000 Walen. Hun grootste barrière is de talenkennis, meteen ook de grootse barrière voor werknemers om Walen aan te werven. Het antwoord is dus eenvoudig: massaal inzetten op taalonderwijs. Onze tweetaligheid gebruiken als een troef en niet als een rem. Op die manier geraken de 75000 vacatures in Vlaanderen opgevuld, en smelten de transfers van Noord naar Zuid als sneeuw voor de spreekwoordelijke zon en is ook voor Wallonië de 80% doelstelling bereikbaar. Dezelfde redenering geldt overigens voor Brussel. Kortom, een win-win-win situatie. Waar wachten we op?